Elektrische installaties
Volgens de NEN 3140 moeten bestaande elektrische installaties regelmatig worden geïnspecteerd, waarbij moet worden uitgegaan van de veiligheidsbepalingen die van kracht waren bij de oorspronkelijke aanleg van de installatie.
Belangrijk is dat de inspectie wordt uitgevoerd door een onafhankelijke specialist die hierin een ruime ervaring heeft.
De tijd tussen twee inspecties is volgens de huidige norm NEN 3140 afhankelijk van een aantal factoren. Voor het vaststellen van de inspectiefrequentie zie onderstaand.
Het is de taak van de installatieverantwoordelijke om het volgende te bepalen en vast te leggen:
- De te inspecteren installaties of delen ervan;
- De uit te voeren inspecties;
- De tijd tussen twee opeenvolgende inspecties;
- De representatieve steekproef;
- Algehele meting i.p.v. representatieve steekproef
Wat dit laatste punt betreft het volgende. Bij de periodieke inspecties worden in de richtlijnen, die bij de norm behoren, aangegeven dat in een aantal gevallen steekproefsgewijs mag worden geïnspecteerd. Er moet dan aan de volgende eisen zijn voldaan.
De steekproef moet worden genomen uit een partij materieel van hetzelfde type, de partij moet dezelfde afmetingen of samenstelling hebben, op dezelfde wijze worden toegepast en in dezelfde tijd en onder dezelfde omstandigheden zijn gemonteerd.
Steekproeven kunnen worden getrokken bij bijvoorbeeld verlichtingsarmaturen in een systeemplafond, wandcontactdozen voor algemeen gebruik of enkelpolige schakelaars.
Opgemerkt moet worden dat de regels, zoals deze in de toelichting cq. Richtlijnen zijn opgenomen, niet tot de normtekst behoren en daardoor geen wettelijke basis hebben. Ze kunnen alleen als een mogelijke goede werkwijze worden beschouwd.
Inspectieplan
Of een inspectie nu door een derde of door de eigen technische dienst wordt uitgevoerd, aan deze zal altijd een inspectieplan ten grondslag moeten liggen.
Dit inspectieplan zal antwoord moeten geven op de volgende vragen:
– Wat?
In de overlegfase moet een aantal vragen aan de orde komen en worden beantwoord. De antwoorden vormen het ‘Wat’ van de inhoud van het inspectieplan.
De vragen hebben betrekking op:
- de omvang van de installatie: fysiek, vermogen, uitgestrektheid, onderverdeelinrichtingen, enzovoort;
- het soort installatie: gesloten, openbouw, compartimentenbouw, geschikt voor droge, vochtige, brandgevaarlijk en/of explosiegevaarlijke ruimten (ATEX richtlijnen);
- het doel van de installatie: continue bedrijf, intermitterend bedrijf, licht- installaties, krachtinstallatie (of een mix van beide), voeding van een ziekenhuis of kantoor,
- het gebruik van de installatie: moet er veel in worden geschakeld; door wie worden de schakelhandelingen verricht; of er sprake is van een noodvoedings- eenheid.
– Waar?
Bij ‘Waar’ wordt gedacht aan de locatie waar de installatie staat opgesteld, bijvoorbeeld in een productiehal, in een elektrische bedrijfsruimte of in een voor publiek toegankelijke ruimte.
De locatie heeft invloed op de beschermingsgraad, de IP-code. Deze code heeft te maken met het aanrakingsgevaar. Men dient na te gaan of de omgevingsomstandigheden (locatie) nog onveranderd zijn. Dat wil zeggen: of ze nog hetzelfde als bij het ontwerp en de bouw van de installatie. Gewijzigde omgevingsomstandigheden kunnen invloed hebben op de classificatie.
INSPECTIEFREQUENTIE
De frequentie waarmee de elektrische installatie geïnspecteerd kan worden komt hier aan de orde.
De frequentie wordt bepaald aan de hand van zes factoren die in onderstaande tabel worden behandeld. Hierna kan in de grafiek de frequentie worden afgelezen. Deze methodiek is een normatieve bijlage (bijlage I, Het bepalen van de tijd tussen twee opeenvolgende inspecties van elektrische installaties) van de NEN 3140:2011.
“De tijd tussen twee opeenvolgende inspecties van elektrische installaties wordt bepaald door:
- A) de leeftijd van de installatie;
- B) de kwaliteit van de installatie;
- C) de omgevingsomstandigheden;
- D) de personen die de installatie gebruiken
- E) de mate van toezicht door een installatieverantwoordelijke;
- F) de richtlijnen van de fabrikanten van het elektrisch materieel.”
De volledige methodiek is te vinden in de NEN3140:2011. De norm is te vinden op de website van het NEN, www.NEN.nl.
TEKENINGEN
Van installaties, waarin meer dan één schakel- en verdeelinrichting voorkomen, moeten duidelijke en zoveel mogelijk bijgewerkte grondschema’s van de hoofdstroomverdeling en een installatieschema aanwezig zijn.
Voor eenvoudige installaties kan worden volstaan met alleen een grondschema.
ATEX-inspecties / ontploffingsgevaar
Ontploffingen kunnen zich overal binnen een bedrijf voordoen. Bijvoorbeeld bij productie, verwerking van overslag of transport van verf, olie- en smeermiddelen, batterijen en accu’s, textiel, meel, graan, melkpoeder, suiker, zaagsel, mest, reinigingsmiddelen en plastic.
Meestal wordt gedacht dat een ontploffing zich alleen voordoet indien direct vuur aanwezig is. De mogelijkheid van bijvoorbeeld hete oppervlakken, mechanische vonken, of elektrische installaties en elektrisch materieel als ontstekingsbron wordt vaak over het hoofd gezien.
De werkgever moet de nodige maatregelen treffen om ontploffingen te voorkomen en de gevolgen te beperken.